
Uit: 'WADLOPEN NAAR BORKUM' - De monstertocht door de Oostereems
- Lia Dijkema-Krijger, Groningen, 1978
Enkele passages uit het hoofdstuk 'Lütje Hörn' - p. 28 - 31.
"Ten zuidoosten van Borkum ligt een klein onbewoond eiland.
En omdat het alleen maar lage duinen heeft het het Lütje Hörn,
in tegenstelling tot de zuidoostpunt van Borkum dat hoge duinen
heeft en daarom Hohe Hörn wordt genoemd. Daarmee is het meeste wel gezegd
van die kleine plaat op de Randzel aan de rand van de Oostereems.
Behalve dat de jongens *) er twee keer overnacht hebben.
De eerste keer was in 1974, van 6 op 7 april.
De jongens moesten tegen tweeën (za. 6 april 1974 14:00 uur, red.) het wad op.
De grote vraag was of er in waadbroek of met blote benen gelopen moest worden.
Na veel wikken en wegen besloten Kees en Wim om het maar te avonturen met
blote benen. Nico wist het nog niet. Tot bleek dat hij geen wadloopschoenen
bij zich had. Hij ging per waadbroek. En zo begon de grootste verkenningstocht
van de hele onderneming.
Het plan was om de Randzel te verkennen van Borkum tot 'het gat' (= Oostereems, red.),
eerst het Borkumer Wattfahrwasser, daarna het Altes Boesgatje waarvan de prielen
doordringen tot bij de uitlopers van het Evermannsgat, dan via de prielen van
de Blinde Randzel door naar 'het gat', waar de laatste bamboestok geplaatst
zou worden. Vervolgens was het zaak om als een haas terug te lopen naar
Lütje Hörn.
Het was een prachtige tocht over de Randzel, er stond een zwakke tot matige
noordoostenwind en er was zo'n kilometer of tien zicht. Wim en Kees konden
zich mooi warm lopen. Nico had het wat moeilijker in zijn waadbroek en bij
het Altes Boesgatje besloot hij af te draaien naar Lütje Hörn. 'Ik smoor zowat!'.
Kees en Wim zetten onvermoeibaar door.
Inmiddels was het laagwater geworden en ze moesten maken dat ze op
Lütje Hörn kwamen, want daar waar Ooster- en Westereems elkaar ontmoeten
pleegt het water zeer snel op te komen. Op Lütje Hörn zat Nico hen al op
te wachten. Hij was inmiddels weer wat afgekoeld. Of hij de eerste is die
Lütje Hörn belopen heeft is niet met zekerheid te stellen, maar hij zal
voorlopig wel de enige zijn die het eiland in waadbroek bedwongen heeft.
Het bivak bestond uit een lichtgewicht tweepersoonstentje, dat een onderkomen
moest bieden aan drie boomlange kerels. De tent stond letterlijk bol.
Ieder had slechts veertig centimeter van de tentbreedte tot zijn beschikking
en als één zich omdraaide werden de andere twee ook wakker.
Na een nacht vol ongemak kwam uiteindelijk de 'frisse dageraad aan het eind
van de wereld'. 'Nu koud' schreef Kees in het logboek en dat zal ook wel zo
geweest zijn, want het was nog maar 7 april. De terugtocht verliep voorspoedig,
zij het dan met een aanzienlijk lager tempo dan de heenreis.
De maandag daarop reisde Wim met een aantal kollega's op excursie naar Duitsland.
Hij raakte er in gesprek met iemand van het waterschap en zei langs zijn neus
weg dat hij, zij het dan niet erg komfortabel, had overnacht op Lütje Hörn.
Dat was verboden, zei de man met een strenge blik in de ogen, maar, en hier klonk
verwondering, hoe kwamen jullie daar? Lopend. En Wim deed het hele verhaal.
Wel, dat was een hele onderneming. De jongens kregen zijn toestemming om nog
één keer op Lütje Hörn te overnachten: tijdens de oversteek! (van het vasteland
naar Borkum, red.) Drie weken later stonden er om Lütje Hörn bordjes met
daarop, in twee talen, 'verboden toegang'."
*) Kees Dijkema, Nico Bakker en Wim Bastiaanse